Koos werd in Kralingen geboren met de achternaam De Jager, de naam van zijn ongehuwde moeder. Drie jaar later kreeg hij de naam Speenhoff toen zijn moeder en vader trouwden. Kralingen was toen nog een zelfstandige gemeente die pas in 1895 bij Rotterdam gevoegd werd.
Het gezin Speenhoff ging in Krimpen aan de Lek wonen waar vader een bedrijf in isolatiemateriaal begonnen was. Koos bezocht de ‘Fransche school’ in Lekkerkerk en ging in Rotterdam naar de hbs. Na zijn eindexamen diende hij bij de marine in Hellevoetsluis maar na een ongeval werd hij eervol ontslagen. Als buitenlandvertegenwoordiger werkte hij voor het bedrijf van zijn vader, maar na drie jaar had hij daar genoeg van.
Hij verhuisde naar Rotterdam. Hier schreef en tekende en publiceerde af en toe in tijdschriften en trad op in kroegjes in de buurt van de Zandstraat, maar de betaling was pover. Hij trok veel op met de journalist M.J. Brusse (kenner bij uitstek van de Zandstraat) en vond onder andere onderdak in het atelier van Kees van Dongen in de Drievriendenstraat. Het leven van een bohémien tussen andere kunstenaars beviel hem best, maar veel succes had hij niet. Dat veranderde toen hij in 1902 geprogrammeerd werd in het Tivoli-schouwburg. Lovende recensies waren zijn deel en na drie maanden stond hij al als hoofdattractie in een Amsterdams theater.
Op het affiche van de voorstelling stond hij als J.H. Speenhoff hoewel hij als Koos bekend stond onder het grote publiek. Met zijn lange, geklede jas en zijn deftige initialen had hij de uitstraling van een dominee die in contrast stond met de ‘openhartige’ bewoordingen van het volkse leven in zijn liedjes. Bekend werden onder andere ‘De Schutterij/Daar Komen De Schutters’ (de mannetjesputters uit Rotterdam), ‘Het broekie van Jantje’ en ‘Brief van een moeder aan haar zoon die in de nor zit’. De zinsnede ‘Er zit in m’n broekje ’n scheur/ De jongens op school roepen Jantje/ Jou billen die zien we er deur’ (spelling van Speenhoff) wekte de toorn op van de moraalridders van die tijd. Het gebruik van ‘billen’ werd zedeloos en ontaard geacht.
Toch werd zijn koperen jubileum als artiest groots gevierd met een ongekende bloemenweelde en de aanwezigheid van dichters en schrijvers als Willem Kloos, Henriëtte Roland Holst-van der Schalk en Herman Heijermans. Niet lang daarna kwam hij op zijn schreden terug. In een nieuwe uitgave van zijn liedteksten waren de billen beentjes geworden en was nor veranderd in gevangenis. Ook in zijn voorstellingen werd zijn taalgebruik gekuist, naar het schijnt door zijn bekering tot het katholicisme.Hoewel zijn populariteit wat afnam, blijft hij onbetwist een van de grondleggers van het Nederlands cabaret en alom gevierd.
De laatste jaren van zijn leven woonde hij op Scheveningen maar werd door de Duitse bezetter gedwongen te verhuizen naar Bezuidenhout. Daar werd hij dodelijk getroffen door het geallieerde bombardement van 3 maart 1945. Hij is begraven op Begraafplaats Crooswijk.
Rotterdam heeft geen straat naar Speenhoff genoemd in tegenstelling tot Krimpen aan de Lek en Beverwijk. Er staat een bronzen beeld van J.H. Speenhoff van Adri Blok, in lange jas en met gitaar op de Oude Binnenweg ter hoogte van boekhandel v/h Van Gennep.
door: Frans de Jonge